Fleur Brouweropinie, 1 december 1997

De supermarkt


Het was bij een display met borrelnootjes. Eerst hoorde ik naast me een geluid, iets als "Huuuhhhn..." Er bleek een kleine vrouw van tegen de veertig naast me te staan, gekleed in een oude, grijze winterjas. "Huhuhn..." Ze wendde zich tot mij. "Welke nootjes waren er nou toch in het café?"
Goeie vraag! Ik schraapte mijn keel. De vrouw keek me nu aandachtig aan. Voordat ik iets onzinnigs had kunnen uitbrengen over nootjes enzo, zei zij: "Leuk, die lijntjes onder je ogen! Doet me denken aan m'n eerste vriendje, die zo niet naar z'n moeder durfde."
"En?", zei ik. "Is hij gegaan?
Ze grinnikte. "Ja, ik heb hem naar binnen geduwd."
Ik keek naar haar neusringetje. Was het gaatje ontstoken?
"Hé, je hebt oorbellen!" Haar vingers beroerden mijn oor. "Mooi!" Even was ze stil. "Ik val daar wel op," vervolgde ze toen. "Een rok bijvoorbeeld, waarom zou jij die niet mogen dragen? Iedereen moet kunnen doen wat 'ie leuk vindt... Kijk, dit is een mannenjas, nou en! En m'n ringetje!" Ze wees naar haar neus, daarna naar haar buik. "Hier zit er ook een. Maar die is alleen voor mijzelf, hoor." Weer dat lachje!
Een meisje van een jaar of dertien verscheen. Haar dochter.
"Hoever zou je gaan als je echt de vrijheid had, hè", besloot ze. "Nou, zeg, wie weet zie ik je hier, eh... En dan hebben we misschien weer zo'n gesprekje."
Ja, wie weet.
Al drie weken speur ik elke dag de supermarkt af.